de Utrechtse gedichten
Bijgewerkt op: 20 apr.
Van 1 tot 4 februari sloot ik mezelf op in Utrecht. Deze gedichten zijn toen ontstaan. Sommige zijn herwerkte gedichten van eertijds, andere zijn vers uit het hoofd gegoten.

De hand
Grijp de hand die argeloos rondstruint, trek haar naar je toe, omhels haar, schenk haar zoenen die verdwalen, laat haar strelend door je manen dralen,
Koester haar meer dan ze nodig heeft, bedwelm haar met liefkozende woorden
Schuif de hand behoedzaam onder je trui, verwarm haar vingers met je zilte ochtendhuid,
Laat haar over je navel dansen, draai haar rond, leg haar te rusten in een milde zon, trek haar nieuwe kleren aan, En onder dons fluister je haar toe
Dat het laatste glas nog niet gedronken is
Kus de hand. Meer dan eens, kus haar, verwen haar met je minnende lippen, een verhaal
over lichamen die missen, Over angsten en vergissen, Over de nacht waarin je haar verbergt
Stuur de hand nadien met stelligheid weg, Wees streng, neem afscheid, druk haar tegen je borstkas aan, fluister teder in haar knoken en plooien,
En toon haar dan waarheen, hoe ze terugkeert naar de arm,
Hoe ze zich vasthaakt in dat leven
En de eenzaamheid weergalmt.
Navelstreng
Een wolk kinderen
Zei ze
Net zeven jaren groot
Breed lachend
Baarde ze haar tweede metafoor
Mijn hart jubelde
De taal heeft ook in hààr
Postgevat. Ook zij drinkt van woorden.
Haar eerste gedicht gaat over het leven –
Hoe moeilijk het kan zijn - wanneer je melktandje koppig blijft vastkleven
In die mond vol klanken, en ongeboren zinnen.
- Zo zal ze de wereld beleven –
Bodemloze mama was haar eerste,
Maar die probeer ik stellig te vergeten.
Neurale oorlogsvoering
Dat alles toch hetzelfde blijft
Besloot mijn hoofd
Te weten
Ik verachtte het,
Probeerde de gedachte te boycotten
Bij de strot te grijpen,
Te verdrinken, Of minstens te verdringen
Maar de gedachte bleef gillen -
En liet zich niet zomaar vangen
Door een losgeslagen wil
Zelfs het verlangen kent grenzen,
Wist ze mij te melden
En probeerde zo de rede in mij te veinzen
Een ongeziene strijd barstte los:
Woorden die kapseisden
En Opbruisten in mijn brein
Zinnen in loopgraven
Die elkaar bestookten met
Vraagtekens en harde punten
En daartussenin een cavalerie voelen
die zijn ongewenste mening over het slagveld uitstrooide
Vermoeid legde ik mijn hoofd op tafel
En wachtte geduldig
Tot de wanhoop onverhoeds terugkeerde,
de boel overnam, iedereen suste
En als oude keizer verder regeerde.
IS, Boko Haram en drie verkoolde lichamen
Ze knisperen in een wereld waar feesten zingen springen in bloed vergaan en zalven steeds de dingen plots niet meer bestaan De dood die grenst aan elke strijd waar oorlog zich verbrandt aan eindigheid een troost voor zij die lijdend verdergaan in bossen en woestijnen in afschuw door het scheiden in gruwel door het snijden in een leven in haar rauwe minimaal
Het bloed droogt op in harde strakke lijnen hier houwt ze streng een hellend spoor waarin hun warme broze schalen onverbiddelijk in tweeën splijten.
Ik 3.0
Hier ben ik het liefste
Op deze witte achtergrond -
Met woorden als pleisterwerk kom ik tot leven
Ik ontwar en vervlecht Gordiaanse knopen
Die anders verborgen bleven
Hier sta ik mezelf nader
In deze oudewoordenwoestijn
herinner me aan mijn oeverloze eenzaamheid
Ik kuier rond in een wereld die niet van mij is,
Ik ben een minderheid in mijn eigen zijn,
Zo cadans ik over het schrijven van
dat wat is en dat wat onophoudelijk wordt,
ontbind gedachten en ideeën
doop mezelf tot meester
in het verdrijven.
Mijn andere ikken spelen het buiten beter.
Maar hier, enkel hier, op dit digitale papier
Schrijf ik mij in de beste versie neer.
‘x’
Wanneer het laatste woord een wig is, getypte verlossing, een einde dat prikt,
denk ik aan jouw woorden over de thrill,
Die zeker verdwijnen zou
Wanneer het laatste woord het eerste zou zijn,
Van een lange rij vriendschapspogingen
die ik – onzeker en zonder bewijs –
Nu verloochen in mijn laatste woordenbrij
Ik val in fragmenten uit elkaar
een fragment dat zich onoverwinnelijk weet, één dat huilt om ongekend verdriet, een fragment dat wil dragen: een reiger die in een bunker woont, afgezonderd en verscholen in het riet. Een fragment dat loslaat en één dat vastbijt, een fragment dat schrijft tegen alle grenzen in, een fragment dat altijd blijft zwoegen, de schouders op en neer, eronder en omhoog, een fragment dat houdt van stilte in het woord, en de wereld die je eraan kan geven. Een fragment dat jou verkoos omdat je lach bevroor, dat zich wil hullen in gespierde armen en verbetenheid, en het verlangen je te tillen
Een fragment dat jou liefheeft, jij en je eindeloze fragmenten - aan flarden en verscheurd, vertrappeld en ontbonden,
En hoe je geen geheel kan vormen.